27. De Mieren (An-Naml)

Geopenbaard vóór de Hidjrah. Dit hoofdstuk heeft 93 strofen.

In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

1. Taa Sien. Dit zijn de verzen van de Koran, het duidelijke Boek.

2. Een richtsnoer en goed nieuws voor de gelovigen.

3. Die het gebed houden en de Zakaat betalen, en een vast geloof hebben in het Hiernamaals.

4. Voorzeker, die niet in het Hiernamaals geloven, hun daden hebben Wij voor hen schoonschijnend gemaakt, daarom lopen zij blindelings rond.

5. Zij zullen zeker een zware straf krijgen en zij zullen in het Hiernamaals de grootste verliezers zijn.

6. Voorwaar, aan u wordt de Koran overgedragen door de Alwijze, de Alwetende.

7. Gedenk toen Mozes tot zijn familieleden zeide: "Ik zie een vuur. Ik zal u daarvan enig bericht brengen of ik breng wat vuur mee opdat gij u moogt verwarmen."

8. En toen hij er bij kwam, riep een stem hem toe: "Gezegend is hij, die in het vuur is en gezegend is hij die er dichtbij is, glorie zij Allah, de Heer der Werelden!

9. O Mozes, Ik ben Allah, de Machtige, de Alwijze.

10. Werp uw staf neder." Maar toen hij de staf zich als een slang zag bewegen, wendde hij zich af en wilde zich niet omkeren. (En Allah zeide) "O Mozes, vrees niet, voorwqwaar bij Mij vrezen de boodschappers niet."

11. Noch degene die kwaad doet en daarna het kwade door goed vereffent; want waarlijk, Ik ben dan Vergevensgezind, Genadevol.

12. En stop uw hand in uw boezem, zij zal zonder enige schade wit te voorschijn komen. Dit behoort tot de negen tekenen voor Pharao en zijn volk; want zij zijn een opstandig volk."

13. Maar toen Onze verlichtende tekenen tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is openbare tovenarij."

14. En zij verwierpen deze onrechtvaardig en aanmatigend terwijl hun zielen er van overtuigd waren. Ziet, hoe kwaad het einde was van de onruststokers.

15. En Wij gaven kennis aan David en Salomo, en zij zeiden: "Alle eer behoort aan Allah, Die ons boven vele van Zijn gelovige dienaren heeft verheven."

16. En Salomo volgde David op en hij zeide: "O gij mensen, ons is de taal der vogelen onderwezen, en ons werd alles geschonken. Dit is inderdaad Gods openbare gunst."

17. Er waren legers voor Salomo verzameld van djinn, mensen en vogelen en zij werden in slagorde opgesteld.

18. Toen zij tot het dal van de mieren kwamen, zei een mier: "O gij mieren, gaat uw woningen binnen opdat Salomo en zijn scharen u niet verpletteren zonder dit te bemerken."

19. Daarop glimlachte hij, zich verbazend over haar woorden en hij zeide: "Mijn Heer, doe mij dankbaar zijn voor Uw gunst, die Gij mij en mijn ouders hebt bewezen en laat mij het goede doen dat U behaagt en laat mij door Uw barmhartigheid tot Uw rechtvaardige dienaren behoren."

20. En hij overzag de vogelen, en zeide: "Hoe kan het zijn dat ik de hop niet zie? Is hij onder de afwezigen?

21. Ik zal hem zeker streng straffen of ik zal hem doden, als hij mij geen duidelijke uitleg geeft."

22. En hij duurde niet lang, totdat deze kwam en zeide: "Ik heb datgene gezien wat gij niet weet; en ik heb over Saba betrouwbare inlichtingen meegebracht.

23. Ik vond een vrouw, die daar regeerde en haar is alles gegeven en zij heeft een machtige troon.

24. Ik vond, dat zij en haar volk de zon aanbaden in plaats van Allah en Satan heeft hun werken voor schoonschijnend gemaakt en heeft hun de weg versperd, zodat zij geen rechte leiding volgen;

25. Zij aanbidden Allah niet, Die hetgeen in de hemelen en op aarde verborgen is aan het licht brengt en Die weet wat gij verbergt en wat gij toont."

26. Allah! Er is geen God naast Hem, de Heer van de Grote Troon.

27. Salomo zeide: "Wij zullen zien of gij de waarheid hebt gesproken of dat gij tot de leugenaars behoort.

28. Ga met deze mijn brief en leg hem voor hen neder, trek u dan van hen terug, en zie welk antwoord zij terugzenden.''

29. Zij (de Koningin) zeide: "Gij, leiders, er is aan mij een nobele brief afgeleverd.

30. Hij is van Salomo en luidt: "In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.

31. Weest niet laatdunkend tegenover mij maar komt tot mij in onderworpenheid."

32. Zij zeide: "Gij leiders, geeft mij raad in de zaak die voor mij ligt, ik beslis niets totdat gij er mee instemt."

33. Zij antwoordden: "Wij hebben de macht en wij bezitten een grote dapperheid in de oorlog, maar de zaak is in uw handen; overdenk daarom wat gij zult bevelen."

34. Zij zeide: "Voorzeker, koningen verwoesten een stad als zij er (met geweld) binnen trekken en maken de hoogsten van het volk tot de laagsten. Zo handelen dezen (zeker ook met ons).

35. Maar ik ga hun geschenken sturen en afwachten waarmede de afgevaardigden terugkeren."

36. Toen de gezant (der koningin) tot Salomo kwam, zeide deze: "Schenkt gij mij rijkdommen? Maar datgene wat Allah mij geschonken heeft is beter dan wat Hij u heeft gegeven. Neen, gij verheft u op uw gaven.

37. Gaat tot hen terug, want wij zullen zeker tot hen komen met scharen waartegen zij geen macht zullen hebben, wij zullen hen met ontering daaruit (de stad) verdrijven en zij zullen vernederd worden."

38. Hij (Salomo) zeide: "O edelen, welke onder u zal mij een passende troon voor haar brengen voordat zij onderdanig tot mij komt?"

39. Een dappere van de djinn zeide: "Ik zal deze tot u brengen voordat gij van uw kamp opstaat en zeker heb ik daar macht over en ik ben betrouwbaar."

40. Iemand, die kennis van het geschrift had zeide: "Ik zal hem tot u brengen vóór uw bode terugkeert," en toen Salomo de troon naast zich zag geplaatst, zeide hij: "Dit is bij de gratie van mijn Heer, opdat Hij mij moge beproeven of ik dankbaar of ondankbaar ben. En wie dankbaar is, is dankbaar voor het welzijn van zijn eigen ziel, maar wie ondankbaar is, waarlijk mijn Heer is Zichzelf-genoeg, Geëerd."

41. En hij (Salomo) zeide: "Zorgt dat haar eigen troon haar tegenstaat. Wij zullen zien of zij de rechte weg volgt of dat zij behoort tot degenen die van de rechte weg worden afgeleid."

42. En toen zij kwam, werd haar gevraagd: "Is uw troon als deze?" Zij antwoordde: "Hij is als het ware dezelfde." En ons is voordien kennis gegeven en wij zijn reeds onderdanig geworden."

43. Hij (Salomo) weerhield haar van het aanbidden van hetgeen zij in plaats van Allah aanbad; want zij behoorde tot een ongelovig volk.

44. Er werd tot haar gezegd "Ga het paleis binnen." En toen zij het zag, dacht zij dat het een massa water was, en zij raakte in verwarring. Hij zeide: "Het is een paleis dat geplaveid is met glas." Zij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn ziel inderdaad onrecht aangedaan; en ik onderwerp mij met Salomo aan Allah, de Heer der Werelden."

45. En Wij zonden zeker tot de Samoed hun broeder Salih, die zeide: "Aanbidt Allah." Maar ziet, zij werden in twee partijen gesplitst die met elkander twistten.

46. Hij zeide: "O mijn volk, waarom wenst gij het kwade te verhaasten boven het goede? Waarom vraagt gij geen vergiffenis aan Allah, opdat u barmhartigheid betoond moge worden?"

47. Zij antwoordden: "Wij voorzien kwaad wegens u en degenen die met u zijn." Hij zeide: "Uw kwade verwachting is bij Allah. Neen, gij zijt een volk dat beproefd wordt."

48. En er waren negen personen in de stad die onrust in het land stichtten en zich niet wilden verbeteren,

49. Zij zeiden: "Zweert tot elkander bij Allah, dat wij zeker Salih en zijn familie in de nacht zullen aanvallen en daarna zullen wij tot zijn bloedverwanten zeggen: "Wij waren geen getuigen van de vernietiging van zijn familie en wij spreken zeker de waarheid."

50. En zij smeedden een plan, en Wij maakten ook een plan (tegen hen) maar zij bemerkten het niet.

51. Ziet dan hoe het einde van hun plan was; Wij vernietigden hen en hun volk, allen tezamen.

52. En dit zijn hun ingestorte huizen omdat zij onrechtvaardig waren. Daarin is voorwaar een teken voor een volk, dat begrijpt.

53. En Wij redden hen die geloofden en godvrezend waren.

54. En Lot, toen hij tot zijn volk zeide: "Begaat gij onzedelijkheid tegen beter weten in?

55. Nadert gij wellustig de mannen in plaats van de vrouwen? Neen, gij zijt een onwetend volk."

56. Maar het antwoord van zijn volk was niets anders dan dat zij zeiden: "Verdrijft Lot's familie uit uw stad want zij zijn mensen, die zich rein willen houden."

57. Daarom redden Wij hem en zijn familie behalve zijn vrouw; Wij deden haar tot de achterblijvenden behoren.

58. En Wij deden een regen over hen komen, en vreselijk was de regen voor de gewaarschuwden.

59. Zeg: "Alle lof behoort aan Allah en vrede zij met Zijn uitverkoren dienaren. Is Allah beter of wat zij met Hem vereenzelvigen?

60. Hij Die de hemelen en de aarde schiep en water uit de hemelen nederzendt waarmee Hij prachtige tuinen doet groeien? Gij zoudt hun bomen niet kunnen doen groeien. Is er een God naast Allah? Neen, zij zijn een volk dat het spoor bijster is.

61. Hij Die de aarde tot een rustplaats maakte, er rivieren in plaatste en er hechte bergen op zette en een dam tussen de beide zeeën? Is er een God naast Allah? Neen, de meesten hunner (willen) het niet weten.

62. Hij Die de wanhopige verhoort als deze Hem aanroept, en het kwade wegneemt en u opvolgers op aarde maakt? Is er een God naast Allah? Hoe weinig lering trekt gij er uit!

63. Hij, Die u leidt in het duister van het land en van de zee, en Die u winden zendt als boodschappers van blijde tijdingen (regen) door Zijn barmhartigheid? Is er een God naast Allah? Verheven is Allah boven hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.

64. Hij Die de schepping voortbrengt en dat dan herhaalt, en u (voedsel) voorziet uit de hemel en de aarde? Is er een God naast Allah?" Zeg: "Geeft uw bewijs hiervoor als gij waarachtig zijt."

65. Zeg: "Niemand in de hemelen en op aarde kent het onzienlijke, behalve Allah; en zij weten niet wanneer zij zullen worden opgewekt.

66. Neen, hun kennis heeft geheel gefaald betreffende het Hiernamaals, neen, zij twijfelen er aan, neen, zij zijn er blind voor."

67. En de ongelovigen zeggen: "Zullen wij wanneer wij en onze vaderen tot stof zijn geworden inderdaad worden opgewekt?

68. Er was ons voorheen reeds mede gedreigd, - ons en onze voorvaderen; dit zijn niets dan fabelen der ouden!"

69. Zeg tot hen: "Reist op aarde en ziet hoe het einde der zondaren was."

70. En treur niet om hen, noch wees bezorgd voor hun samenzwering.

71. En zij zullen zeggen: "Wanneer zal deze bedreiging worden vervuld als gij de waarheid spreekt?"

72. Zeg: "Het kan zijn, dat een gedeelte van de straf die gij wildet verhaasten, reeds dicht bij u is gekomen."

73. En waarlijk, uw Heer is goedertieren voor de mensen maar de meesten hunner zijn ondankbaar.

74. En zeker uw Heer weet alles wat hun hart verbergt en wat het openbaart.

75. En er is niets in de hemelen of op aarde verborgen, of het staat in een duidelijk boek opgeschreven.

76. Waarlijk deze Koran legt aan de kinderen van Israël veel uit van hetgeen waaromtrent zij verschillen.

77. En voorwaar, het is richtsnoer en barmhartigheid voor de gelovigen.

78. En voorwaar uw Heer zal over hen beslissen door Zijn gebod en Hij is de Almachtige, de Alwetende.

79. Stel dan uw vertrouwen in Allah; voorzeker gij bezit de duidelijke Waarheid.

80. Waarlijk, gij kunt de doden, noch de doven de oproep doen horen als Zij zich verwijderen.

81. Noch kunt gij de blindeen van hun dwaling afleiden. Gij kunt alleen hen doen horen die in Onze tekenen willen geloven en zich onderwerpen.

82. En wanneer het Woord voor hun bewaarheid wordt, zullen Wij een dier uit de aarde te voorschijn brengen dat hen zal verwonden, omdat de mensen niet in Onze tekenen geloven.

83. En op de Dag waarop Wij van elk volk degenen zullen verzamelen die Onze tekenen loochenden, zullen zij in groepen worden bijeengehouden,

84. Wanneer zij komen, zal Hij zeggen: "Hebt gij Onze tekenen geloochend voordat gij deze trachttet te begrijpen of wat deedt gij?"

85. En het oordeel zal op hen vallen wegens hun ongerechtigheid en zij zullen niet kunnen spreken.

86. Hebben zij niet gezien dat Wij de nacht hebben ingesteld opdat zij er in mogen rusten, en de dag om licht te geven. Daarin zijn voorwaar tekenen voor een volk dat gelooft.

87. En de Dag, waarop de bazuin zal worden geblazen, zullen zij (allen) die in de hemelen en ook zij die op aarde zijn, schrikken, behalve degenen die Allah wil (sparen). En allen zullen nederig tot Hem komen.

88. En gij ziet de bergen en gij denkt ze onbewegelijk terwijl zij als de wolken voorbijgaan. Dit is Allah's werk Die alles volmaakt heeft geschapen. Voorwaar, Hij is goed op de hoogte van hetgeen gij doet.

89. Wie een goede daad doet, zal een betere beloning hebben dan deze en zij zullen op die Dag veilig zijn voor schrik.

90. Maar zij die een slechte daad begaan, zullen op hun aangezicht in het Vuur worden nedergeworpen. "Gij wordt slechts beloond voor hetgeen gij hebt gedaan."

91. Zeg: "Het is mij geboden alleen de Heer dezer stad die Hij heilig heeft verklaard te aanbidden, en aan Hem behoren alle dingen, en het is mij geboden tot de Moslims te behoren

92. En de Koran te verkondigen.'' Wie daarom leiding volgt, volgt haar ten eigen bate. En zeg tegen hem die dwaalt: "Ik ben slechts een waarschuwer."

93. En zeg: "Alle eer behoort aan Allah, Hij zal u Zijn tekenen tonen en gij zult ze kennen." En uw Heer is niet onachtzaam omtrent hetgeen gij doet.


Home Page van de Islamitische Studenten Associate van Oregon State University.